Michel Greg, of Michel Albert Louis Regnier zoals hij genoemd werd toen hij boven het doopvont gehouden werd, had op 68 jaar zowat alles wat er te doen viel in de stripwereld ook effectief gedaan of uitgevoerd. In voor en tegenspoed… Lees verder
Een jaar nadat een zekere Damien Regnier en Germaine Cortvriendt elkaar het ja-woord gaven, werd dit huwelijk bezegelt met een flinke zoon luisterend naar de naam Michel. Niet veel later verhuisde de familie van Brussel naar Herstal bij Luik, zijn vader werkte daar als ingenieur bij Fabrique Nationale d 'Armes de Guerre. Op de schoolbanken werd hij dikke maatjes met Robert Pire, die later ook zijn eerste assistent werd. Amper 12 jaar en deze geboren virtuoos had zijn eerste zelf getekend dagblad, “Journal de Nouny”, al uitgegeven. We waren dan in volle oorlogsjaar 1943. Hierin kwamen zijn zin voor humor en karikaturen naar boven. En op zijn 16 jaar publiceerde hij al “Les Aventures de Nestor et Boniface” in de Franstalige krant Vers l’Avenir. En op het einde van datzelfde jaar leerde hij Denise Stevens kennen, dewelke 5 jaar later “Lady Greg” werd.
In 1951 kwam hij op aanraden van Charles Dupuis in contact met de vriendelijke André Franquin, die hem de kneepjes van het stripteken-vak bijbracht. Wat later leidde tot het aanleveren van vele scenario’s voor het door Franquin opgestarte ‘Ton en Tinneke’ en enkele voor de ‘Robbedoes’-avonturen. Ook liet Charles Dupuis hem, als deze ontdekte dat de jonge Greg nogal vasthoudend was, aan twee vervolgverhalen tegelijkertijd werken, ‘Caddy en de tijgertempel’, en ‘La Corrida’. Maar dan wel onder de supervisie van zijn mentor Franquin.
Enkele jaren later begon hij te werken voor het magazine Héroïc albums van Fernand Cheneval. Hierin werden zijn stripverhalen van ‘Le Chat’(‘De Kat’ in de Vlaamse Heroic Albums), tussen 1953 en 1956 gepubliceerd. Een strip die het midden hield tussen ‘Batman’ en ‘Dick Tracy’. Hij was hier zelf niet echt tevreden over, en signeerde deze verhalen met het pseudoniem Michel Denys, verwijzend naar zijn jonge vrouw Denise. Zijn verteltalenten waren duidelijk beter ontwikkeld, tot grote tevredenheid van zijn toenmalige schoolkameraden, dan zijn tekentalenten!
Dat de jonge Regnier zeer ondernemend was, bleek ook dat hij enkele Luikse geldschieters bereid vond te investeren in zijn eigen opgestarte magazine Le Journal de Paddy. Hier nam hij niet alleen alle redactionele taken voor zijn rekening, maar ook leverde hijzelf zowat de helft van alle gepubliceerde platen, zoals voor de reeksen “Verveine et le mystère”, “Paddy et la chose de Chanterive” en “Ringo”. De investeerders kregen het al gauw Spaans benauwd, want amper na 5 nummers leidde het blad al schipbreuk.
Na dit debacle vestigde hij zich, met een berg schulden, in Brussel. Hier verzorgde hij 3 jaar lang de hele productie van International Press, dat op dat ogenblik kreunde onder het vertrek van grote namen als Goscinny, Uderzo, Hubinon en Charlier (die waren ontslagen na hun gezamenlijk gevraagde loonsverhoging!). Hier werd hij ook “Greg” door de drie eerste letters van zijn achternaam te nemen en er een G voor te zetten. Hij blies zo ook alle bruggen met zijn chaotische verleden op. Chimel, Miky, Louis Albert, Michel Denys, Mike Greg waren andere pseudoniemen van hem, die hij eerder of later nog ging gebruiken. Hij vulde dan voor het grootste deel de jeugdbijlagen die het agentschap leverde aan de Belgische dagbladen La Libre Belgique en La Dernière Heure.
Gelukkig was Greg een soort van scenarist die als geen ander kan overgaan van het ene naar het andere genre, zijn actieradius was toch wel behoorlijk groot en zijn staat van dienst sprak dan al boekdelen! Helaas was zijn productie omgekeerd evenredig met de overeengekomen honoraria.
Vanaf 1956 zette hij voor de krant La Libre Junior de reeks ‘Fifi’ voort (dierengrappen in opvolging van Victor Hubinon), en ook ‘Luc Junior’ gecreëerd door Uderzo en Goscinny (van ’58 tot ’63) samen met Sirius (Max Mayeu). Verder zette hij ook zijn schouders onder reeksen als ‘Randy Rifle’ (’56), ‘Bison et Ouistiti’ (’57) met René Fouarge, ‘Fleurette’ (vanaf ’57), ‘Bronco et Pepito’ (van ’57 tot ’58) en ‘Toutsy’. Daarnaast schreef hij ook de scenario's van ‘Tiger Joe’ (vanaf ’58) voor Gérald Forton en die van ‘Alain et Christine’ (vanaf ’59) geïllustreerd door Martial.
Van Franquin kreeg hij intussen de raad het exclusiviteitcontract dat hem aan International Press bond op te zeggen en zelfstandige te worden. Dat deed hij ook, maar alleen nadat hij voldoende zekerheid had met zijn eigen geschreven scenario's. En die had hij tegen dan. Zo had hij vanaf 1957 ongeveer 200 pagina's voor ‘Modeste en Pompon’ (‘Ton en Tinneke’ - getekend door Franquin en gepubliceerd in Kuifje) geschreven, en zoals reeds gemeld enkele scenario’s voor Franquin’s ‘Robbedoes en Kwabbernoot’-verhalen (van ’58 tot ’61). Enkele van de meest succesvolle waren van zijn hand: “Z van Zwendel”, “In de schaduw van Z” en “QRN op Bretzelburg”. Alsook verscheidene scenario’s voor reeksen voor Tibet (‘Chick Bill’, ‘Club des peurs de rien’ (‘de Ravottersclub’) en ‘Mouminet’), voor Louis Hache (‘Bob Francval’ en ‘Djinn’), Mitteï (‘Rouly-la-Brise’ vanaf ’59), Maurice Maréchal (‘Prudence Petitpas ‘ ofwel ‘Tante Zenobie’) en voor Paul Cuvelier (‘Corentin en de magische dolk’ in ’59, ‘Zilveren Vlam’ van ’60 tot ’63 en ‘Line’ oftewel ‘Dientje’ van ’63 tot ’72). En nog enkele andere one-shots.
Terwijl hij dus zijn medewerking met International Press geleidelijk aan verminderde zette hij zijn loopbaan als schrijver-tekenaar bij Kuifje onverwijld verder. Dit leverde reeksen op als ‘Rock Derby’ (van ’60 tot ’63), ‘Bolivar et Broussaille’ (’62), ‘Babiole et Zou’ (van ’62 tot ’66) en ‘Constant Souci’ (‘Rob Robuust’) in 1967. In 1963 onderhandelde hij ook nog met Alain Saint-Ogan over de overnamerechten van ‘Zig et Puce’ (‘Kees en Klaas’).
Het is weinig gekend, maar in 1958 had Greg op vraag van een inspiratieloze Hergé twee scenario’s voor diens 'Kuifje' geschreven! Een eerste “Les Pilules” (handelend over radioactieve pillen) is waarschijnlijk nooit verder dan een uitgebreide synopsis geraakt, maar de tweede “Tintin et le Thermozéro” (handelend over een nieuw type bom) nam een concretere vorm aan. Het verhaal hield ergens het midden tussen ‘De zaak Zonnebloem’ en ‘De juwelen van Bianca Castafiore’. De ontknoping speelde zich zelfs af in Berlijn!
Nadat het project alsnog niet doorging, zei Hergé hierover in een interview “omdat ik me als een gevangene in een dwangbuis voelde waaruit ik niet kon ontsnappen”. Hiermee doelend op de verscheidene pogingen het alsnog te gebruiken, maar de verplichtingen anders deden beslissen. Een eerste poging (Hergé had al een achttal platen in potlood klaar) strandde omdat ze slechts op 42 pagina’s uitkwamen (een Kuifjealbum telt steevast 62 pagina’s). Een andere poging het te gebruiken als film (hetwelk zich in Canada afspeelde) onder leiding van Jacques Martin bleef ook onvoltooid. En de enkele platen getekend door Bob de Moor getuigen van de wil het alsnog te gebruiken voor een verhaal in de Jo, Suus en Jokko. maar bleef eveneens onvoltooid daar De Moor weggetrokken werd voor het hertekenen van ‘De zwarte rotsen’.
Om teksten te kunnen blijven leveren van bvb. ‘Les As’ aan magazines zoals Vaillant (en nadien aan de opvolger Pif Gadget van ’63 tot ’72) en van ‘Achille Talon’ (‘Olivier Blunder’) aan Pilote (vanaf ’63), en om zijn vele ideeën vorm te kunnen geven, zette hij in 1965 een eigen atelier (Studio Greg) van vrienden op. Dit was geen echte legale studio, maar eerder een soort vriendenclubje! Ze kwamen samen in een door Greg gehuurd appartement en werkten er, documenteerden zich en hielpen elkaar. Onder hen vinden we namen als Mittéï (Jean Mariette), Dany, Dupa en Hermann als tekenaars, en Jean-Marie Brouyère (van ‘Archie Cash’) en Vicq (Antoine Raymond - ‘De Sliert’, ‘Sophie’ en ‘Taka Takata’) als scenaristen. Deze hielpen hem, tussen hun eigen reeksen door, van tijd tot tijd een handje.
Als Georges Dargaud hem in 1965 vroeg hoofdredacteur te worden van Kuifje stemde hij hiermee in. Het was een functie die hij tot in 1974 zeer enthousiast invulde. Maar slechts voor halve dagen, want 's middags trof hij zijn vrienden in zijn studio. Langzaam aan publiceerde hij werk van deze medewerkers in het weekblad, en zo zagen reeksen, door hemzelf geschreven, als ‘Bernard Prince’ en daarna ‘Comanche’ (met Hermann), ‘Roze Bottel’ (met Dany) en ‘Dommel’ (met Dupa) het levenslicht.
Deze niet te stoppen duivel-doet-al vond ook nog de tijd om reeksen te schrijven voor Eddy Paape (‘Luc Orient’), William Vance (‘Bruno Brazil’, onder het pseudoniem Louis Albert - zijn naam kwam anders te vaak voor in het blad!), Edouard Aidans (‘De Panters’), en in mindere mate voor Jo-El Azara, Turk en Bob de Groot, Claude Auclair, Derib en Walt Fahrer. Bovendien werkte hij bij Belvision ook nog eens aan de scripts van twee tekenfilms van Hergé’s ‘Kuifje’ (‘Kuifje en de Zonnetempel’ en ‘Het Haaienmeer’).
In 1967 bezocht hij voor het eerst New York na een reis naar Montréal in Canada waar hij Tintin vertegenwoordigde op de Wereldtentoonstelling. Het jaar nadien maakte hij samen met zijn vrouw Denise een trip door de Verenigde Staten.
In 1975 verliet hij Kuifje om bij Dargaud in Parijs literair directeur te worden. Hier volgde hij J.M. Charlier op. En hier liet hij zich eveneens tot Fransman naturaliseren. Niet onder zijn geboortenaam Michel Régnier, maar wel als Michel Greg! Zijn meest bekende reeksen gingen succesvol verder, maar zijn zelf opgestarte humoristisch tweemaandelijkse blad Achille Talon (Olivier Blunder) in 1975 kreeg hij niet van de grond. Al na zes nummers ging het in 1976 roemrucht ten onder. Als troost schreef hij het 13-delige politiefeuilleton “L'Agence Labricole” genaamd, voor kinderen dat door de Zwitserse televisie werd geproduceerd.
En van 1976 tot en met 1978 animeerde hij ook ‘Les Trucs de la BD’, een rubriek van ‘Les visiteurs du mercredi’ op de Franse zender TF1.
Als dan Georges Dargaud zijn zinnen gezet had op een uitbreiding in de Verenigde staten, vestigde Michel “Michael” Greg zich in 1982 in Greenwich, Connecticut (een half uurtje van New York!) en vocht er tevergeefs voor de erkenning van de Franco-Belgische strip. Maar de Amerikaanse jeugd voelde niet veel voor de “Europese stijl” van stripverhalen.
De vertegenwoordiger is danig teleurgesteld en schreef dan maar vijf detectives (een zesde is nooit gepubliceerd) voor de serie Hardy et Lesage, die gepubliceerd werden bij Le Fleuve Noir. Verder schreef hij vele scripts voor de dan immens populaire televisieserie Love Boat en voor de bij ons minder bekende reeks van de advocaat Perry Mason. En in 1987 schreef hij ook de twee eerste verhalen voor de Marsupilami-reeks van Franquin en Batem, en laat de honneurs daarna aan Yann.
Na zijn terugkeer in Frankrijk eind tachtiger jaren, nam de intussen vijftigjarige een aantal van zijn opgestarte reeksen weer op die door hun tekenaars in de steek waren gelaten. Zo nam Michel Rouge ‘Comanche’ in 1990 over, en Dany en Edouard Aidans waagden zich aan ‘Bernard Prince’, beide reeksen waren gestart samen met Hermann. En met Michel Blanc-Dumont zette hij de eerste avonturen van ‘Colby’ op de rails.
Voor al die noeste arbeid kreeg hij wel waardering. In Frankrijk, waar hij woonde, kreeg hij in 1987 de “Grand Prix des Arts Graphiques”, en het jaar nadien werd hij geslagen tot “Chevalier des Arts et Lettres”. En in 1992 kreeg hij “le prix Géant de la BD” van La Chambre belge des Experts en BD (de Belgische kamer van stripexperten) voor heel zijn œuvre.
In 1995 tenslotte werden de verhalen van ‘Zig et Puce’ (‘Kees en Klaas’) heruitgegeven, en nadien ook verder gezet bij Glénat.
Maar met het overlijden van enkele zeer goede vrienden, waaronder Robert Pire in 1992, begon de werklust bij deze harde werker te tanen. Hij tekende en schreef steeds minder, ook al omdat zijn gezondheid zienderogen achteruit ging (zijn linker oog liet hem in de steek). Hij zette zelfs zijn productie van zijn eigen ‘Olivier Blunder’ op een zeer laag pitje, en verkocht uiteindelijk de reeks aan de uitgever voor 3 miljoen Franse frank (457.347 euro).
Begin 1999 bracht Dargaud nog het lijvige “Dialogues sans bulles” uit, een interview-gesprek met Benoît Mouchart waar hij het had over zichzelf en zijn striphelden. En kreeg hij als erkenning een grote expositie (“ABCDEF GREG... !”) op het Europa’s grootste stripfestival te Angoulême van datzelfde jaar.
Toen zijn vrouw vier jaar voordien overleed, waarvan hij zei “haar blij te hebben gemaakt gedurende 43 jaar”, vertelde hij daarover dat ze toen zijn levensmotor hadden ontnomen.
Greg overleed op 29 oktober 1999 te Neuilly-sur-Seine (een voorstad tussen Parijs en La Défense), aan een gescheurde aneurysma (verwijding van een ader of slagader) als gevolg van zijn rookverslaving. De stripwereld verloor zo opnieuw, tien jaar na het heengaan van Jean Michel Charlier, een groot en zeer productief scenarioschrijver. Maar ook een romancier en levensgenieter!