De Abdij Notre-Dame d'Orval is een cisterciënzerabdij in het Belgische dorp Villers-devant-Orval, een deelgemeente van Florenville in de provincie Luxemburg. Het klooster is bekend om zijn geschiedenis en geestelijk leven, maar ook om zijn trappistenbier Lees verder
De Abdij Notre-Dame d'Orval is een cisterciënzerabdij in het Belgische dorp Villers-devant-Orval, een deelgemeente van Florenville in de provincie Luxemburg. De abdij vestigde zich in 1132 in de Gaumestreek. Het klooster is bekend om zijn geschiedenis en geestelijk leven, maar ook om zijn trappistenbier (zie Orval bier) en typische trappistenkaas.
In 1070 vestigden zich Italiaanse monniken in het graafschap Chiny in België. De bouw van een kerk en een klein dorpje was kort daarvoor begonnen. Tien jaar later hervormden de oorspronkelijke monniken hun gemeenschap naar de regel van de kartuizers.
In 1132 kwamen de kartuizers in problemen. Graaf Albert van Chiny vroeg aan Bernardus van Clairvaux om de stichting over te nemen. Deze stuurde zeven monniken, afkomstig van de abdij van Trois-Fontaines. De reeds aanwezige kannuniken vervoegden de nieuwkomers in de orde van de cisterciënzers.
Rond 1252 werd het klooster vernield door een brand. De heropbouw nam ongeveer 100 jaar in beslag.
Tijdens de 15e en de 16e eeuw vonden verscheidene oorlogen tussen Frankrijk en naburige regio's plaats (Bourgondië, Spanje), wat voor Orval gevolgen had. In 1637 werd de abdij verwoest, maar ze werd terug opgebouwd.
In 1793 werd de abdij definitief verwoest door de Franse revolutionaire troepen. De site werd verkocht als nationaal goed en diende een eeuw lang als steengroeve.
In 1926 schonken de toenmalige eigenaars de site aan de nieuwe vzw "l'Abbaye de Notre Dame d'Orval", met de bedoeling er een nieuw trappistenklooster op te richten als dochterafdeling van La Grande Trappe. De eerste monniken waren niet afkomstig van La Grande Trappe, maar van de Abdij van Sept-Fons. Zij keerden terug naar Europa van een mislukte poging tot kloosterstichting in Brazilië.
Gedurende 22 jaar (van 1926 tot 1948) werd een nieuwe abdij opgebouwd naar ontwerp van architect Henri Vaes. Dit was het werk van de Gentenaar dom Albert-Marie Van der Cruyssen, die in 1936 de eerste abt werd.
Om de grote bouwwerken te kunnen bekostigen werden verschillende inzamelingsactiviteiten opgezet. Zo werden er speciale postzegels met toeslag uitgegeven. De kaasmakerij (1931) en de brouwerij (1932) werden opgericht om de nodige financiële middelen te genereren en stelden vanaf het begin leken te werk. Na het einde van de bouwwerken werden deze inkomsten gebruikt voor sociale en liefdadige doeleinden.
De abdij bestaat uit vier gedeelten: het eigenlijke klooster dat grenst aan de centraal gelegen basiliek en dat alleen voor monniken toegankelijk is. De brouwerij die draait met extern personeel; de binnenplaats met het gastenverblijf en het gedeelte dat toegankelijk is voor toeristen zoals de ruïnes van de oude kerk, de fontein, de kruidentuin, de filmzaal en de abdijwinkel. Achter de abdijgebouwen liggen grote vijvers, landbouw- en tuingronden en een bos.
Vanwege zijn uitzonderlijke schoonheid en bijzondere architectuur wordt het klooster van Orval ook wel het "Versailles onder de kloosters" genoemd.