Catalogusgegevens

LastDodo nummer
190717
Rubriek
Boeken
Titel
Aeneis
Ondertitel
Nummer in boekenreeks
Nummertoevoeging
Uitgeverij
Serie / held
Oorspronkelijke titel
Vertaler
Illustrator
Jaar
1999
Druk
Herdruk
Type boek
Aantal bladzijden
390
Oplage
Afmetingen
24,0 x 31,5 cm
ISBN10
90-214-9773-5
ISBN13
Barcode / EAN / UPC
Taal / dialect
Land van uitgifte
Bijzonderheden
Publius Vergilius Maro (ook wel geschreven als Virgilius; Mantua, 15 oktober 70 v.Chr. – Brindisi, 21 september 19 v.Chr.) was een Romeins dichter. Zijn bekendste werk is de Aeneis, het grote heldendicht waarin de grootheid van Rome, van Romes oorsprong en verleden wordt bezongen. Dit werk moest even beroemd worden als de Ilias en de Odyssee van Homerus, het heeft dan ook een gelijkaardige inhoud, maar het is kritischer geschreven. Vergilius verschijnt ook in La Divina Commedia van Dante Alighieri, waar hij Dante begeleidt door het Vagevuur en de Hel. Bronnen voor Vergilius’ leven: De belangrijkste bron voor Vergilius’ leven is de Vita Vergilii (Het leven van Vergilius) van de vierde-eeuwse schrijver Aelius Donatus. Deze ging vooraf aan zijn commentaar op Vergilius’ werk, waarvan alleen het begin van het commentaar op de Bucolica is overgeleverd. Het commentaar van Donatus werd echter gebruikt door zijn leerling Servius voor een nieuw commentaar op het werk van Vergilius, dat eveneens enkele biografische gegevens bevat. Naast het werk van Donatus en Servius zijn er nog enkele minder belangrijke levensbeschrijvingen, en bevat Vergilius’ werk enkele biografische gegevens. Jeugd en opleiding: Vergilius werd geboren in Andes bij Mantua uit ouders van eenvoudige komaf. Zijn vader heette ook Vergilius Maro en zijn moeder Magia Polla. Lager onderwijs volgde hij in Cremona , vervolgens ging hij naar Milaan (Mediolanum in de Romeinse tijd) waar hij het onderwijs van de grammaticus volgde in de Griekse en Latijnse literatuur. Toen hij de toga virilis had gekregen vertrok hij op 15 oktober 55 v.Chr. (de sterfdag van Lucretius) naar Rome voor hoger onderwijs, dat in de Romeinse tijd vooral in het teken stond van de retorica. Maar voor retorica had Vergilius weinig aanleg, omdat hij zeer langzaam sprak. Hij heeft dan ook maar één keer een redevoering voor de rechtbank gehouden. Volgens Donatus hield hij zich tijdens zijn studie vooral bezig met medicijnen en wiskunde. Hij studeerde ook in Napels waar hij volgens het 5e gedicht van de Catalepton de school van de epicureïsche filosoof Siro bezocht. Toen hij volwassen werd verloor hij zijn familie, o.a. zijn vader en zijn broers Silo en Flaccus (die hij volgens Donatus onder de naam Daphnis betreurd zou hebben in zijn 5e Ecloga). Het land dat Vergilius erfde werd geconfisceerd, toen Augustus na de Slag bij Philippi in 42-41 v.Chr. land rondom Cremona en Mantua onteigende voor zijn veteranen. Als enige kreeg Vergilius het echter weer terug op voorspraak van invloedrijke kennissen in Rome, Asinius Pollio, Alfenus Varus en Cornelius Gallus. De weerslag van deze gebeurtenis is te vinden in de 1e en 9e Ecloga. Uiterlijk en karakter: Volgens Donatus was Vergilius lang, had hij een donkere huid, een boers gezicht en een slechte gezondheid. In de liefde had hij een voorkeur voor jongens. Als zijn favorieten worden Cebes en Alexander genoemd. Naar deze Alexander zou hij volgens Donatus verwijzen met de naam Alexis in de 2e Ecloga. Voor het overige was Vergilius bescheiden en teruggetrokken, wat hem de bijnaam Parthenias (‘Maagd’) opleverde. De succesvolle dichter Toen hij in de twintig was debuteerde Vergilius als dichter. Zijn eerste gedicht zou een grafepigram zijn op Ballista, een gladiatorenbaas die berucht was als struikrover: Monte sub hoc lapidum tegitur Ballista sepultus: nocte die tutum carpe viator iter. Onder deze berg stenen ligt Ballista begraven: dag en nacht een veilige reis, reiziger. Daarna schreef hij volgens Donatus op 26-jarige leeftijd de Catalepton en andere korte gedichten, die zijn overgeleverd in de zgn. Appendix Vergiliana. Tegenwoordig worden echter alleen Catalepton 5 en 8 algemeen als echt van Vergilius beschouwd. In de jaren 42-39 schreef hij de Bucolica, die hem opname in de kring van de kunstbeschermer Maecenas opleverden en via deze het contact met Octavianus, de latere keizer Augustus. Hij was bevriend met de dichter Horatius, die hij op zijn beurt bij Maecenas introduceerde (Horatius, Satiren I, 6, 54). De volgende tien jaren, 39-29 v.Chr. hield hij zich bezig met de Georgica. Deze schijnt hij in ieder geval ten dele in Napels geschreven te hebben, want aan het eind van dit werk schrijft hij: ‘In die tijd werd ik, Vergilius, gevoed door het heerlijke Napels, genietend van de kunst van het eenvoudige nietsdoen.’ (Georgica IV, 562-563). In het jaar 29 las hij gedurende vier dagen in Atella de Georgica voor aan Octavianus, toen die onderweg was naar Rome, waarbij Maecenas Vergilius ondersteunde wegens zijn zwakke stem. Vanaf 29 v.Chr. tot aan zijn dood in 19 v.Chr. werkte Vergilius vervolgens aan de Aeneïs. Hij genoot inmiddels al een reputatie als een groot dichter, wat bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat de grammaticus Caecilius Epirota hem al in 25 v.Chr. tot schoolauteur maakte (Suetonius, De Grammaticis 16). In het jaar 23 las hij al de boeken 2, 4 en 6 van de Aeneïs voor in het huis van de keizer. In het jaar 19 v.Chr. ging hij voor drie jaar naar Griekenland om het werk rustig af te ronden. Maar hij werd ziek en overleed op de terugreis in Brundisium. Hij had zijn vrienden Lucius Varius en Plotius Tucca opgedragen de Aeneïs te verbranden als hem iets mocht overkomen. Toen zij dat weigerden, wilde hij zelf op zijn sterfbed de Aeneïs nog verbranden. In zijn testament droeg hij zijn vrienden Lucius Varius en Plotius Tucca op geen werk dat hij zelf niet had uitgegeven uit te geven. Maar na zijn dood gaf Varius op verzoek van Augustus de Aeneïs toch uit Graf en grafschrift: Na zijn dood werd Vergilius begraven in Napels. In de wijk Mergellina bevindt zich een graftombe die van oudsher als het ‘Graf van Vergilius’ wordt aangeduid. In feite is het een anoniem graf uit de tijd van Augustus van een niet nader bekend persoon. Ter gelegenheid van Vergilius’ 2000ste geboortejaar werd in 1930 bij het graf een parkje aangelegd, het Parco Vergiliano, dat werd beplant met bomen en struiken op de manier waarop Vergilius dat in zijn Georgica voorschreef. In Het leven van Vergilius van Aelius Donatus is een grafschift op Vergilius overgeleverd. Het is een elegisch distichon met de volgende tekst: Mantua me genuit, Calabri rapuere, tenet nunc Parthenope; cecini pascua, rura, duces. Mantua heeft me gebaard, de Calabriërs hebben me weggerukt, nu houdt Parthenope me vast; ik heb weiden, akkers, leiders bezongen. In dit grafschrift, waarvan de woorden zoals gebruikelijk in de Oudheid in de mond van de overledene zijn gelegd, wordt verteld waar Vergilius is geboren (Mantua), gestorven (Brundisium in Calabrië) en begraven (Parthenope = Napels); bovendien worden zijn hoofdwerken aangeduid met de woorden pascua (Bucolica), rura (Georgica) en duces (Aeneïs). Dit grafschrift is ook stilistisch een hoogstandje met twee tricola, alliteratie (Mantua me), een chiasme (door de omkering van tenet Parthenope), enjambement, variatie in de drie geografische namen en asyndeton. Aelius Donatus schrijft dat ‘iemand’ het heeft gemaakt, maar omdat het zo knap is, is de verleiding vaak groot geweest te veronderstellen dat Vergilius zelf het heeft gemaakt. Bekende werken: Bucolica: Gouverneur van Gallia Cisalpina was sedert november 43 V.C. Asinius Pollio, hij zette Vergilius aan de Bucolica (Eclogen, 42-39 V.C.) te schrijven. Het betreft een verzameling herderszangen naar het voorbeeld van Theocritus. In het vierde van deze gedichten kondigde Vergilius de geboorte van een heiland aan en de komst van een Gouden Tijdperk; christenen zagen hierin later de aankondiging van Christus’ geboorte. In 29 V.C. verscheen de Georgica (37-29 V.C.), een leerdicht gewijd aan landbouw, boomkweken, vee- en bijenteelt. Het had een praktisch doel: het doen herleven van de landbouw, en was gebaseerd op uitgebreide studie van Griekse en Latijnse vakliteratuur van o.a. Aristoteles, Theophrastos, Cato en Varro. Hiermee vestigde hij definitief zijn roem. Aeneïs: In het jaar 31 V.C. had Octavianus door het winnen van de slag bij Actium een eind gemaakt aan de burgeroorlogen die een halve eeuw lang Rome hadden geteisterd. Octavianus, later keizer Augustus genaamd, werd Romes eerste keizer; Daarop keerde de rust terug in het Romeinse Rijk. Keizer Augustus streefde naar vrede en stabiliteit, en wilde de oude waarden en normen van het Romeinse volk terug nieuw leven inblazen. Augustus zelf immers, zette de dichter dus aan om de Aeneïs te schrijven. Het moest een nationaal epos worden voor het Romeinse volk. De Romeinse geschiedenis had hem van in zijn jeugd geïnteresseerd, nu voelde hij zich sterk genoeg om die in verzen te gieten. Vergilius zou niet de eerste Romeinse eposdichter zijn, wel de beste. Vergilius legde eerst de plot vast in proza. Later goot hij alles in hexameter. ‘s Morgens produceerde hij een groot aantal verzen waar hij gans de dag aan werkte en hen uiteindelijk tot een klein aantal afgewerkte verzen reduceerde. Jarenlang wachtte de Romeinse literaire wereld op de voltooiing. Augustus schreef Vergilius dat hij hem iets, al was het maar één zinnetje zou sturen om zich een idee te vormen over het geplande werk; uiteindelijk las Vergilius hem drie boeken voor. Toen Vergilius 51 jaar oud was, en de twaalf boeken die de Aeneïs zou tellen zo goed als klaar waren, vertrok hij op studiereis naar Griekenland. Drie jaar gaf hij zich, om de plaatsen te bezoeken die hij in zijn werk beschreven had: zijn epos mocht geen fouten bevatten. Te Athene ontmoette hij Augustus, die terugkeerde naar Italië. Waarschijnlijk zag Augustus dat Vergilius zijn krachten had overschat. Hij overtuigde de dichter om samen met hem terug naar Italië terug te gaan. Augustus had het goed gezien tijdens een bezoek aan Megara liep de verzwakte Vergilius een zonneslag op die hem fataal zou worden. Hij was doodziek toen hij in de haven van Brindisi aankwam. Hij stierf erop 21 september 19 V.C. In zijn testament had Vergilius gevraagd om de Aeneïs te vernietigen, mocht hij sterven voor de voltooiing van het werk. De keizer liet het niet toe. Augustus hield veel van het epos. Hij vond dat de Romeinen recht hadden op dit meesterwerk, ook al was het niet helemaal af. Vergilius gaf één vierde van zijn bezit aan Augustus, één twaalfde aan Maecenas. De helft ging naar zijn halfbroer, de resterende twaalfden naar zijn beste vrienden, Varius en Tucca, de toekomstige uitgevers van de Aeneïs. De Aeneïs gaat over de legende van Aeneas, die de Romein kroont tot de verre afstammelingen van de jonge Trojanen, en het geslacht van de Iulii (= Julii), waartoe Augustus behoorde door de adoptie van Quintus, de zoon van Aeneas en kleinzoon van Venus en Jupiters. De vermenging van deze mythologie met Latiums historiek van Cassiopeia maakt deze roman tot een internationaal debacle, dat vanaf zijn ontstaan tot het heden toe geldt als het mooiste gedicht in de Latijnse taal. Bibliografie: Bucolica (Herdersgezangen), ook wel eens de Eclogae genoemd. Aelius Donatus was de auteur van een commentaar op de Bucolica. Dit werk wordt soms vernederlandst bucoliek genoemd. Georgica : een leerdicht over de landbouw. Aeneïs : een epos over de legende van Aeneas en dus over het ontstaan van Rome. Appendix Vergiliana (Vergiliaans aanhangsel) : een verzameling van jeugdverzen van Vergilius met onder andere Catalepton (kleinigheden), Priapea (3 gedichten over vruchtbaarheidsgod Priapus), Dirae (verwensingen) en Copa (herbergierster). Culex : novelle over een mug die een slapende herder redt van een slang door hem wakker te steken. Ciris : novelle over een prinses die verliefd wordt op een vijand van haar vader, ze wordt door haar vader aan de achtersteven van een varend schip gehangen. De goden krijgen medelijden met het meisje en veranderen haar in een zeevogel (zeevogels vliegen laag over water, net zoals Ciris). Moretum (stamppot) : over een boer die met zijn bedienden een sobere maaltijd eet. Een bron van het werk van Vergilius is de Vergilius Augusteus, met fragmenten van zijn werk in een manuscript uit de 4e eeuw. Een deel van dit manuscript bevindt zich in de Biblioteca Apostolica Vaticana (MS 3256), en een ander deel in de Staatsbibliothek zu Berlin (Lat. fol. 416)