Al vanaf zijn twaalfde tekende hij cowboys en indianen, en na een sciencefiction magazine te hebben gezien was zijn tweede favoriete tekenonderwerp gekend. Maar Jean Giraud heeft nog meer gedaan, véél meer… Lees verder
Vanaf zijn derde jaar groeide Jean Henri Gaston Giraud op bij zijn grootouders aan vaders zijde in Fontenay-sous-Bois, nadat zijn ouders gescheiden waren. Vanaf zijn twaalfde begon hij al cowboys en indianen te tekenen. Op zijn veertiende kreeg hij twee verschillende sciencefiction tijdschriften onder de neus geduwd van zijn vader, dewelke hij nog een vijftien jaar lang zelf bleef kopen. En hierdoor waren de grondslagen gelegd voor zijn interesses.
Toen hij vijftien was verkocht hij al zijn eerste werk aan Marijac (Jacques Dumas - naast striptekenaar en scenarioschrijver ook uitgever) en wist hij wat hij zou willen worden! Het jaar nadien volgde hij les aan de school voor Études Arts Appliqués (toegepaste kunst) in Parijs, waar hij twee jaar bleef. Nadien verbleef hij negen maanden bij zijn moeder in Mexico die daar hertrouwd was.
Op zijn achttiende, we zijn dan 1956, lukte het hem zijn eerste illustraties te publiceren. Hij werkte dan voor de publiciteitswereld, de mode of de decoratieve wereld. Tevens werd zijn eerste strip, ‘Frank et Jérémie’, gepubliceerd in het magazine Far-West. En hierdoor had hij zich volledig toegelegd op strips. Verder werkte hij ook nog samen met andere tijdschriften zoals Fripounet et Marisette (later Fripounet, genoemd naar de stripreeks ‘Fripounet et Marisette’ van Herboné, pseudo van René Bonnet), het Franse katholieke jongerenmagazine Cœurs Vaillants (hetwelk “Les Avontures de Tintin et Milou” publiceerden!) met o.a. de western strips ‘Le Roi des Bisons’ (op tekst van Noël Carré) en ‘Un Géant avec les Hurons’. Ook leverde hij werk af voor Âmes Vaillantes (o.a. ‘Juanita’ op scenario van Guy Mempay) in 1958 en voor Sitting-Bull .
Daarna hij werd opgeroepen om zijn militaire dienstplicht te volbrengen. Eerst bij de Jagers in Duitsland waar hij samen met André Chéret meewerkte aan het militaire magazine “5/5 Forces Françaises”, en nadien in Algerije ten tijde van de onafhankelijkheidsstrijd aldaar (die van 1954 tot 1962 duurde).
Tijdens zijn legerdienst nam hij het potlood weer op en werd leerling bij Joseph “Jijé” Gillain, die in die tijd een vaste waarde had opgebouwd in de stripwereld. Zijn eerste opdracht bestond erin de platen van het veertiende Jerry Spring-verhaal, ‘La Route de Coronado’ in inkt te zetten. Later vertrouwde JiJé hem zelfs het maken van enkele platen toe! In hetzelfde jaar werkte hij eveneens samen met Jean-Claude Mézières voor de collectie “L'Histoire des civilisations”. Deze werden bij Hachette uitgegeven van 1961 tot 1962.
Hij heeft ook nog gewerkt voor het Parijse reclame bureau van JiJé’s oudste zoon, Benoît Gillain. Hier hielp hij, samen met o.a. Jijé, Peyo, Will, Roba, Jidéhem, Follet, Craenhals, Deliège en Azara, met de tekeningen voor de één-pagina gags of mini-strips voor de reclameblaadjes Bonux-Boy (van een Frans waspoedermerk) en voor Total-Journal. Het is ook hier dat hij Claudine Conin leert kennen die later in 1968, als zijn dienstplicht er helemaal opzit, ook zijn vrouw werd.
In 1963 wist hij Jean-Michel Charlier te overhalen om voor hem een stripverhaal in het westerngenre voor het pas opgestarte weekblad Pilote te schrijven. En dit was meteen ook de doorbraak want de reeks van Luitenant Blueberry was een schot in de roos! In het begin waren de strips vrij eenvoudig en herkende men de tekenstijl van Jijé. Maar metterhand werden de verhalen wat donkerder en iets minder verfijnd daar hij zich liet inspireren door de spaghetti westerns van Sergio Leone of door het donkere realisme van regisseur Peckinpah.
Eind jaren zestig illustreerde hij ook veel in sciencefictiontijdschriften en -boeken, waarin hij meer persoonlijk en minder conventionele thema's behandelde. Deze illustraties werden ondertekend met ‘Mœbius’. Een pseudoniem geïnspireerd aan ‘de band van Möbius’. Dit is een tweedimensionale topologische structuur van de hand van de Duitse sterren- en wiskundige August Ferdinand Möbius uit Leipzig die in 1858 deze figuur ontdekte.
Deze pennaam gebruikte hij voor het eerst voor het verhaal ‘L’Homme du XXIe siècle’ in het satirische maandblad Hara-Kiri. Hij leverde onder dit pseudoniem een tiental verhalen, tussen 1961 en 1964, waarna hij de naam niet meer gebruikte voor stripverhalen. Tot hij in 1970 Alejandro Jodorowsky (“Jodo”, een Chileense acteur en later ook stripscenarist) ontmoette en voor hem onder dit pseudo de affiche voor de film ‘El Topo’ maakte.
In 1965 keerde hij weer naar Mexico en, naast er de champignons te hebben ontdekt, verdubbelde hij zijn productie van tekeningen met een sciencefiction inslag.
Voor het speciaal western-nummer 25bis van Pilote Mensuel in 1976 creëerde hij samen met Charlier de one-shot ‘Jim Cutlass - Mississippi River’. Later in de jaren negentig werd het een reeks met hemzelf als scenarioschrijver en Christian Rossi als tekenaar. Uit onvrede met het nieuwe uitgavenbeleid bij Pilote (dan in handen van Dargaud) trok hij er later dat jaar de deur definitief achter zich dicht, waardoor er gedurende vier jaar geen nieuw avontuur meer verscheen van Blueberry.
Hij maakte vanaf dan tekeningen voor het blad L'Écho des savanes en was een van de vier oprichters van het blad Métal Hurlant. Een Frans stripmagazine opgestart in 1975 en uitgegeven door Les Humanoïdes Associés, eveneens mede door hem opgericht. Ook de “spin-off” van Blueberry, ‘De jeugd van Blueberry’, werden gepubliceerd in een ander weekblad, nml. in Super-As.
Twee underground sciencefiction one-shots uit dit blad zijn van Giraud’s hand. Eentje, ‘Arzach’, werd in 1976 in albumvorm uitgegeven en inspireerden een hele generatie artiesten. En onder het pseudoniem Mœbius werden bij zijn eigen uitgeverij ook andere strips uitgegeven, zoals bvb. ‘Le Bandard fou’ en ‘Les Yeux du chat’.
Maar de revolutionaire stripserie ‘Arzach’ betekende eveneens zijn internationale doorbraak. Hij werd gecontacteerd door zowel Franse als Amerikaanse cineasten. Een eerste contact was met Alejandro Jodorowsky en Dan O'Bannon voor een film geïnspireerd op het boek ‘Dune’ van Frank Herbert. (Met Dan O'Bannon maakte hij de strip "The Long Tomorrow" waarin we al de wereld van John Difool herkennen). Maar het project kelderde door een gebrek aan financiële middelen. Niettemin groeide er een hechte samenwerking uit voort met Jodorowsky en dit leverde later de zesdelige saga “L’Incal” (John Difool) op.
En hiermee werd zijn Hollywood-avontuur op de rails gezet, en in 1977 werd hij door niemand minder dan Ridley Scott aangezocht om de kostuums mee te ontwerpen voor de eerste Alien-film (twee jaar later in de zalen)! Nadien mocht hij ook nog de decors en de kostuums voor de film Tron (1982) ontwerpen, en mocht hij de story board en de personages voor de Frans-Hongaarse tekenfilm ‘Les Maîtres du temps’ ontwerpen.
Hij werkte in 1982 ook samen met de Amerikaan Geof Darrow aan ‘Internal Transfer’ en twee jaar later, als Darrow naar Parijs verhuisd was, aan ‘La Cité Feu’. In 1984 was hij co-oprichter van Éditions Aedena waar hoofdzakelijk zijn werk als Mœbius gepubliceerd werd.
In 1984 verhuisde hij van Tahiti, naar waar hij in 1983 uitgeweken was, naar Los Angeles. In Parijs van datzelfde jaar richtte hij eerst uitgeverij Aedena op dewelke zijn illustraties uitgaf, en later ook de reeks ‘Le Monde d’Aedena’ (De Wereld van Edena).
Het eerste verhaal Sur L'Étoile (De ster) werd aanvankelijk in 1983 ontworpen door Mœbius als promotieverhaal voor het Franse automerk Citroën op verzoek van Christian Bailly. Het werd in een portfolio gepubliceerd door Gentiane en Les Humanoïdes Associés in een beperkte oplage.
In 1985 was Jean Giraud in Tokio om mee te werken aan de animatiefilm ‘Little Nemo in Slumberland’, maar het scenario was nog niet klaar en hij had niets te doen. Op dat moment kwam het verhaal Sur L'Étoile (De ster) opnieuw uit als uitgave voor het grote publiek. Hij herlas het en vond dat er een vervolg moest komen en dat werd De hof van Edena.
In 1988 werkte hij in L.A. samen met Stan Lee aan diens super hero ‘The Silver Surfer’ comic books. Ook zijn strip ‘Starwatcher’ werd er uitgebracht, waardoor hij niemand minder dan Marvel Comics bereid had gevonden om zijn hele Mœbius œuvre te publiceren! Verder ontwierp hij ook de personages voor de film Masters of the Univers, Willow en The Abyss. Zijn creaties voor deze laatste film werden echter niet weerhouden.
Hij verleende ook medewerking aan Little Nemo (hiervoor verbleef hij zelfs in Tokio!), Space Jam en The Fifth Element. Vreemd, maar in 1997 had hij samen met co-auteur Alejandro Jodorowsky de regisseur van de film The Fifth Element, Luc Besson, voor de rechtbank gedaagd. De beschuldiging luidde dat deze laatste hun stripreeks ‘The Incal’ als inspiratiebron gebruikt had. Een proces wat ze verloren hadden.
In 1986 startte hij ook nog de reeks ’Cristal Majeur’ (bij ons bekend onder de reeksnaam Altor) voor tekenaar Marc Bati op. Een reeks die tot 2003 liep en 7 verhalen voortbracht.
In 1990 komt het eerste album op de markt van ‘Le Monde du Garage Hermétique’, een reeks geschreven door hemzelf en Jean-Marc Lofficier, en getekend door eerst Eric Shanower en daarna door Jerry Bingham.
Na het overlijden van Jean-Michel Charlier in 1989 besliste hij om de serie ‘Blueberry’ zelf verder te zetten. Op die manier schreef en tekende hij nog een zevental verhalen voor de hoofdreeks en schiep twee jaar later de verhalen voor de spin-off Marshal Blueberry, getekend door William Vance en Michel Rouge.
In 1991 zette hij opnieuw een uitgeverij op, Stardom. Deze gaven zijn boeken uit in beperkte oplagen, zijn posters, portfolio’s en zeefdrukken. Het jaar nadien zette hij samen met Jodorowski een nieuwe serie (‘Le Cœur Couronné’, oftewel Het gekroonde hart) op papier.
Op 13 mei 1995 trouwde hij met zijn tweede vrouw; Isabelle Champeval. Die hij in februari 1984 tijdens een signeersessie in Venetië ontmoette en met wie hij sinds 1987 een relatie had.
Nadat hij in 1981 de Grand Prix du Festival d’Angoulême gewonnen had, werd hij in 2000 hier opnieuw vereerd met een enorme tentoonstelling (een hommage, zeg maar) over zijn volledige œuvre. Zowat alle werken die hij gemaakt had onder Giraud, Gir of Mœbius kwamen aan bod.
In 2004 begon hij met het publiceren van Inside Mœbius bij Stardom. Deze boekjes bevatten onuitgegeven tekeningen en info over zijn carrière. Het jaar daarop kwam de door hem geschreven en door Jirô Taniguchi getekende manga ‘Icare’ uit. En nog eens twee jaar later deed hij samen met William Vance en Jean Van Hamme stof opwaaien door een neven-verhaal uit de cultreeks XIII te tekenen!
Deze onvermoeibare duivel-doet-al heeft tijdens zijn volledige carrière behoorlijk veel betekend voor de stripwereld. In de ochtend echter van 10 maart 2012 op 73 jarige leeftijd verloor hij jammer genoeg een langdurige strijd tegen bloedkanker. Hiermee ontstond er opnieuw een grote leemte in de stripwereld.